25 mei 2025
Wat een geluk! Honderd dagen lang publiceert Leeuwarden City of Literature ergens in de provincie Fryslân een verhaal of gedicht. Vandaag – dag 5 – is een fragment van mijn verhaal Fala en Ekan te lezen op de schermen van de groene mbo-opleiding Aeres in Leeuwarden. Mijn verhaal is op de website van Leeuwarden City of Literature in het Fries gepubliceerd, en hieronder in het Nederlands te lezen.
‘Als jij niet gelukkig wordt van het allergrootste, zoek ik voor jou het allerkleinste.’
‘Word ik dan weer gelukkig?
‘Alleen de toekomst weet dat.’
‘Asto net gelokkich wurdst fan it aldergrutste, sykje ik foar dy it alderlytste.’
‘Wurd ik dan wer gelokkich?’
‘Allinnich de takomst wit dat.’
Klein geluk is het project van Leeuwarden UNESCO City of Literature tijdens Arcadia! Vanaf zaterdag 17 mei kom je in Fryslân 100 dagen lang elke dag een andere literaire tekst tegen over kleine momenten van verwondering. Klein geluk brengt zelf ook verwondering, omdat elke tekst op een andere plek en in een andere vorm verschijnt.
– – – – – – – – – – – – – –
Fala en Ekan
‘Ik heb alles wat groot is!’ huilde Ekan. ‘Een wolharige mammoet, een piramide, een echte reus, een enorm orkest en een kleine planeet. En toch ben ik niet blij, misschien moet het allemaal anders.’
Ekan was de allerbeste vriend die je je maar kon voorstellen. Grappig, lief, behulpzaam en sterk. Maar hij had één nadeel: hij was nooit tevreden.
Zachtjes snikkend zat Ekan naast de resten van wat ooit de grootste taart was geweest. Daar was – op wat kruimels na – niets van over.
‘Misschien moet je het zoeken in het kleine. Klein is altijd goed,’ zei Fala die al jaren met verbijstering naar al dat grote had gekeken. Het was bijna onmogelijk om doorheen te lopen als ze bij haar vriend op bezoek ging. Gelukkig had ze een neus voor de beste route.
‘Dan wil ik het allerkleinste hebben dat bestaat.’
Fala knikte. ‘Als jij niet gelukkig wordt van het allergrootste, zoek ik voor jou het allerkleinste.’
‘Word ik dan weer gelukkig?
‘Alleen de toekomst weet dat.’
Ekan klaarde wat op. ‘Kan ik de toekomst spreken?’
‘Nee, die is druk.’
Het snikken ging nu over in huilen. Zelfs zijn tranen waren groot.
*
En dus ging Fala op pad. Nieuwsgierig naar de achterkant van de horizon, liep ze met een karretje achter zich aan over het pad naar de wijde wereld.
Ze dacht aan van alles en nog wat. Dat het heerlijk moest zijn om weer eens te zwemmen op een warme dag. En dat ze best af en toe een chocolaatje mocht, als ze er maar niet te veel van at. Aan hoe fijn het is dat ze haar vriend kon helpen, en waar ze toch het allerkleinste zou kunnen vinden. Plotseling schoot haar iets te binnen. Een gedachte. Ze probeerde het te grijpen, maar de gedachte was zo klein dat ze het net niet pakken kon.
Koortsachtig probeerde ze zich te herinneren wat ze had gedacht. Maar elke keer als ze het bijna te pakken had, glipte het door haar vingers en vloog het verder. Ze zocht nog een tijdje, maar wist niet waar de gedachte vandaan kwam en al helemaal niet waar die was gebleven. Misschien in het hoofd van iemand anders?
Als dit het allerkleinste was, is het nu verdwenen, dacht ze droevig. En ze krulde zich op om te gaan slapen.
*
‘Ben jij het kleinste?’ vroeg ze aan de ster die stralend als een schemerlamp boven haar hing.
‘Ik ben niet,’ antwoordde de ster. ‘Ik was.’
‘Maar je geeft licht.’
‘Dat is alles wat van mij over is.’
De woorden verwarden Fala.
Maar ze besloot de ster niet in haar karretje te leggen.
Er was al genoeg ‘nu’. Waarom zou je daar ‘vroeger’ bij leggen?
*
De volgende ochtend geeuwde Fala uitgebreid, waarna ze het lege karretje pakte en verder struinde.
Middenop het pad naar de wijde wereld lag een komma die uit een ander verhaal gevallen was. Tussen duim en wijsvinger tilde ze het voorzichtig op. Het zag er teer en breekbaar uit.
‘Ik neem jou mee voor mijn vriend. Hij wil graag het allerkleinste’, fluisterde ze, bang om de komma weg te blazen.
‘Dan zit je bij mij niet goed.’
Verbaasd keek Fala naar de komma die er toch behoorlijk klein uitzag. ‘Waarom niet?’
‘Achter mij komt altijd iets aan. Je kunt beter op zoek naar een punt.’
Voorzichtig legde Fala de komma terug op de plek waar ze het gevonden had. Misschien, dacht ze, vindt het de weg naar zijn eigen verhaal weer terug. Je kunt toch maar het beste dicht bij je eigen verhaal blijven.
*
En verder liep ze toen ze heel in de verte een stipje zag. Het was een stipje in de vorm van een huis. Uit het schoorsteentje kringelde een ragfijn sliertje rook.
Fala wist het het zeker. Het was het aller,- allerkleinste huis van de hele wereld. Daar zou ze haar vriend blij mee maken.
‘Dat moet ik hebben!’ zei ze daarom vastberaden. Ze liep in een rechte lijn op het huisje af. Maar na honderd stappen was het huisje groter geworden. En weer honderd stappen verder was het nog groter geworden. Hoe dichter ze bij het huisje kwam, hoe groter het werd. Net zo lang tot het niet langer het aller- allerkleinste huisje meer was, maar een best-wel-gewoon-huis.
Fala begreep er niets van. Droevig liep ze verder de wijde wereld in.
*
Ze dacht na. Eigenlijk dacht ze altijd wel aan iets. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit aan niets had gedacht. En als dat zo was, was ze het vergeten.
‘Aha!’ zei ze, toen ze dat laatste had gedacht.
Waarna ze dacht dat ze voor Ekan misschien een heel korte klank vangen moest. Zoiets als ah, oh of eh.
Ze sprak de klanken zo zacht mogelijk uit. Misschien dat ze zo nog kleiner werden.
Ze sprak de klanken zo kort mogelijk uit. Misschien zouden ze dan kleiner worden.
Maar hoe pak je een klank, groot of klein?
*
Het pad dat naar de wijde wereld leidde, leek eindeloos. Misschien was het dat ook wel.
Waar moest je dan beginnen met zoeken?
In haar hoofd zocht ze verder. Er past best veel in een hoofd, dacht ze verwonderd.
Onder een boom, naast het pad, zag ze een zaadje liggen.
‘Jij bent een prachtig klein cadeau voor mijn vriend Ekan, zei ze, en pakte het op.
‘Nog wel,’ zei het zaadje. ‘Maar als ik de kans krijg, groei ik tot grote hoogtes.’
‘Dan neem ik je niet mee.’ Teleurgesteld legde Fala het zaadje op een zonnige plek op de grond.
Zonder dat ze het zag, kronkelde achter haar een blije boom weelderig naar de hemel met takken en blaadjes waar hij maar kon.
*
Fala was moe. Heel moe. En een beetje moedeloos, hoewel ze best moedig was.
Het schemerde. Buiten, en in haar hoofd. Dan, wist ze, is het tijd om te slapen. Daarom liep ze naar een bedje van mos onder een tapijt van bladeren. Er lag iets geks. Het leek haar schaduw te zijn, maar dan heel klein. Net toen ze het wilde pakken, begon ze te twijfelen. Een schaduw had toch geen kleuren? Waarom deze dan wel?
‘Ben jij echt? Of ben jij nep?’ vroeg ze daarom voor de zekerheid.
‘Ik ben echt nep,’ was het antwoord.
Nu wist Fala nog niets. Of wel?
*
Ze moest een list verzinnen om niet met een lege kar terug te komen. Haar vriend zou ongekend ontevreden zijn als ze niet het allerkleinste mee terug zou nemen. Ze pakte daarom een waterdruppel, een zandkorrel, een sneeuwvlok en een stofje. Haar hoofd brekend over iets dat nog kleiner is, viel ze in slaap.
Maar de nacht is een vergrootglas.
De waterdruppel werd een waterval.
De zandkorrel een zandkasteel.
De sneeuwvlok een altijd groeiende sneeuwbal.
Alleen het stofje bleef klein. Maar die werd opgetild door de wind en waaide weg.
*
Onschuldig lagen de volgende dag de waterdruppel, de zandkorrel, de sneeuwvlok en het stofje naast elkaar in het karretje. Net of ze geen hoofdrol hadden gespeeld in haar rotdroom.
Alles moest kleiner, vond ze. Zo klein dat je het niet eens kon zien.
Ze legde daarom een lange ingewikkelde wiskundige verkleinformule in het karretje. Daarna stampte en sprong ze erop en duwde het met al haar kracht – en dat was niet veel – in elkaar.
Toen legde ze een hand op haar ene oog. De andere kneep ze tot een kiertje. Het werkte! Alles werd kleiner. Maar toen ze haar oog opende, was alles even groot als altijd.
*
Bezorgd en bevreesd liep ze terug naar Ekan. Haar korte pootjes waren moe en een beetje versleten.
Toen stak er ook nog een harde wind op en begon het te regenen. Ze boog haar hoofd, trok de lege kar door de modder en gleed een paar keer uit. De boom die op de heenweg tevoorschijn was gekropen uit het zaadje bood haar een schuilplek aan. Daar bleef ze staan totdat de zon doorbrak.
Ze vervolgde haar tocht.
‘Dankjewel, boom!’ riep ze over haar schouder.
‘Jij bedankt’, riep de boom terug. Hij zwaaide met al zijn takken, maar dat zag Fala al niet meer.
*
De lange stralen van de zon verwarmden haar wangen. Dauwdampen kropen omhoog en tekenden streepjes in de lucht. Vogels floten hun mooiste lied. Een rode vlinder landde op een blauwe bloem. Een geur van zoete kruiden kroop haar neus in.
‘Zo mooi…’ verzuchtte ze. ‘Zo voelt geluk.’ Fala greep het gevoel met beide handen en stopte het in haar broekzak waar ze het koesterde, voordat het haar ontglipte.
*
Toen ze eindelijk terug was bij Ekan, riep ze: ‘Ik denk dat ik het gevonden heb!’
Ekan keek in het karretje. ‘Leeg?!’ Hij pakte een vergrootglas. Een microscoop. Een verrekijker. Een sterrenkijker. ‘Niks!’ riep hij verbolgen uit.
‘Ja, maar wacht’. Fala stopte haar hand in haar broekzak. Als een wonder zat het er nog. Geluk laat zich niet zo makkelijk vangen. Ze maakte van haar handen een kommetje en bracht het naar haar vriend.
Ekan knielde op zijn eeltige knieën en bracht zijn grote neus naar haar kleine hand.
‘Ik zie niks.’
Maar toen gebeurde het. Ekan begon te stralen als een eerste lentedag.
‘Wat is dat?’ vroeg hij verbaasd. ‘Kan ik het vasthouden?’
‘Het is onzichtbaar, ongrijpbaar en onbegrijpelijk. Maar als je geluk hebt, kun je het voelen.’
‘Dan heb ik maar geluk’, verzuchtte Ekan gelukzalig.
*
Ekan zwaaide de deuren van zijn huis open. ‘Ik wil niet meer het grootste. Ik hoef ook het kleinste niet. Ik wil geluk.’
De wolharige mammoet was de eerste die vertrok. Ze huppelde en liet de aarde even schudden toen ze een salto maakte.
De piramide opende zijn deuren en ontving eindelijk daglicht.
De kleine planeet verliet de zwaartekracht en vond zijn plek.
De reus kon zich in jaren weer eens lekker uitrekken.
Het enorme orkest begon aan een buitelende, betoverende melodie.
Achter elkaar liepen ze over het pad naar de wijde wereld. De paukenist sloeg de maat. Ekan trok het karretje met daarin Fala die glimlachend naar de vrolijke optocht keek. De wolharige neushoorn schalde in harmonie met de trompetten het lied van de liefde. Het klonk even eindeloos als geluk.
*
onEINDig klein
ûnEINich lyts
ENDlessly small